-
1 front
adj. voorste; voor- (deur); eerste (pagina)--------interj. naar front, vooruit!--------n. voorkant, voorste deel; gezicht; front; bedekking; brutaliteit, waaghalzerij; strand; voorzijde--------v. naar voren komen, uitzien; het lef hebbenfront1[ frunt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 voorkant ⇒ voorzijde, voorste gedeelte4 (strand)boulevard ⇒ promenade langs het strand/de rivier♦voorbeelden:come to the front • naar voren komenthe driver sits in (the) front • de bestuurder zit voorinin front of • voor, in aanwezigheid vanon all fronts • op alle fronten, in alle opzichtenhe has to maintain a front • hij moet de schijn ophoudenthe restaurant serves as a front for drug-trafficking • het restaurant dient als dekmantel voor handel in drugs————————front21 voorst ⇒ eerst, voor-2 façade- ⇒ camouflage-, mantel-♦voorbeelden:front garden • voortuinfront runner • koploperbe in the front rank • op de eerste rij zitten, belangrijk zijn¶ up front • eerlijk, rechtdoorzee————————front3〈 werkwoord〉1 uitzien♦voorbeelden:————————front4〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
2 Nerv
〈m.; Nervs, Nerven〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 jemandem gehen die Nerven durch, jemand verliert die Nerven • iemand krijgt het op de zenuwenes mit den Nerven haben • het op de zenuwen hebben〈 informeel〉 Nerven haben wie Drahtseile, Stricke • sterke, stalen zenuwen hebben -
3 have the front to do something
-
4 Stirn
〈v.; Stirn, Stirnen〉♦voorbeelden:1 Arbeiter der Stirn • hoofdarbeider, intellectueeldie Stirn krausen, runzeln, in Falten ziehen • het voorhoofd fronsenjemandem etwas an der Stirn ablesen • iets aan iemands gezicht (kunnen) aflezenes steht ihm an, auf der Stirn geschrieben • het staat hem op zijn voorhoofd geschreven〈 figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 mit der (flachen) Hand vor die Stirn schlagen • zich voor het hoofd slaan¶ jemandem, einer Sache die Stirn bieten • iemand, iets het hoofd bieden, trotserendie Stirn haben, etwas zu tun • de brutaliteit, het lef hebben iets te doen -
5 estomac
estomac [estommaa]〈m.〉2 lef ⇒ moed, durf♦voorbeelden:avoir l'estomac dans les talons • rammelen van de hongerse caler l'estomac • zijn buikje rond etencela m'ouvrait l'estomac • dat deed mij het water in de mond lopenl'angoisse lui tordait l'estomac • zijn hart kromp van angst ineenavoir qc. à l'estomac • iets op zijn lever hebbenfaire qc. à l'estomac • iets zonder blikken of blozen doen→ creuxm1) maag2) lef, moed -
6 face
n. gezicht--------v. tegenover iemand staan, tot iemand wenden, voor iemand staan, tegenoverstellen, afwachten; dekken; verwijzen; houwenface1[ fees] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 aanzien ⇒ reputatie, goede naam4 〈 benaming voor〉 (belangrijkste) zijde ⇒ oppervlak, bodem 〈 aarde〉; gevel, voorzijde; 〈 techniek, technologie〉 loopvlak, draagvlak; wijzerplaat 〈 klok〉; 〈 mijnwezen〉 pijler, front; kant, wand 〈 berg〉♦voorbeelden:meet someone face to face • iemand onder ogen komenshow one's face • zijn gezicht laten zienbefore one's face • voor iemands ogenshe shut the door in my face • ze gooide de deur (vlak) voor mijn neus dichtin (the) face of • ondanks, tegenoverin the face of, to someone's face • in aanwezigheid vanlaugh in someone's face • iemand in zijn gezicht uitlachenmake/pull faces/a face at someone • een gezicht tegen iemand trekken3 lose (one's) face • zijn gezicht verliezen, afgaansave (one's) face • zijn figuur reddenhave the face to • de brutaliteit hebben omset one's face against something • ergens tegen gekant zijnthrow something in someone's face • iemand iets voor de voeten gooien/verwijtenwipe something off the face of the earth • iets volkomen doen verdwijnenon the face of it • op het eerste gezicht————————face21 uitzien ⇒ het gezicht/de voorkant toekeren, uitzicht hebben♦voorbeelden:face up to the truth • de waarheid onder ogen zien/accepterenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 let's face it, … • laten we wel wezen, …face something out • zich ergens met lef doorheen slaanthe picture facing the title page • de illustratie tegenover het titelblad -
7 souffle
souffle [soefl]〈m.〉2 inspiratie ⇒ bezieling, kracht6 drukgolf♦voorbeelden:avoir le souffle court • kortademig zijncouper le souffle • de adem benemen; paf doen staanmanquer de souffle • kortademig zijnperdre le souffle • buiten adem rakenêtre à bout de souffle • buiten adem zijnd' un seul souffle • in één ademon le renverserait d' un souffle • je blaast hem zo omverapporter un second souffle à qc. • iets nieuw leven inblazenm1) adem2) inspiratie3) zuchtje [wind]4) geruis [medisch] -
8 soufflé
souffle [soefl]〈m.〉2 inspiratie ⇒ bezieling, kracht6 drukgolf♦voorbeelden:avoir le souffle court • kortademig zijncouper le souffle • de adem benemen; paf doen staanmanquer de souffle • kortademig zijnperdre le souffle • buiten adem rakenêtre à bout de souffle • buiten adem zijnd' un seul souffle • in één ademon le renverserait d' un souffle • je blaast hem zo omverapporter un second souffle à qc. • iets nieuw leven inblazenm
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский